Erve Spölmink

Erve Spölmink
     

De oudste naam van dit bekende Lonneker erve is Spelemanninc en dateert van 1236. In een rekening van 1325, uitgeschreven door het Bisdom Utrecht, is er sprake van het erve Speleborg in de marke Lonneker.

Het erf was een zgn. tafelgoed van de bisschoppen van Utrecht, hetgeen inhield, dat de bewoner van dit erfje verplicht was bodediensten te verrichten (het dragen van wastekens) een soort pacht innen in de vorm van bijenraat voor kaarslicht.

De naam heeft in de loop der tijden nogal wat veranderingen ondergaan. Zo zijn bekend:

Spelemanninc 1236 Speleman 1545 Speleming 1741

Speleborg 1325 Spelminck 1601 Spolmink 1780

Spelmyng 1499 Spolminck 1659 Spölmink 1820

Na 1820 is het erve een tijdje in handen van meester Jacobus van de Mey, onderwijzer aan de Lonnekermarkeschool, die gehuwd was met Johanna Spölmink.

Volgens overlevering moet op het erve onderwijs gegeven zijn.

Een oud markeschooltje heeft gestaan op een stukje grond van Spölmink aan de huidige Dorpsstraat (vroeger Schoolweg) tegenover de Lonnekerschool. Dit gebouwtje werd onder meester Harmen Brink, opvolger van meester van de Mey, in 1839 op 17 juli door een storm zo zwaar getroffen en beschadigd, dat het niet meer werd hersteld. Het duurt tot 1843 voor het wordt afgebroken en aan de overzijde de tegenwoordige Lonnekerschool wordt gebouwd.

We vinden in de archieven van de marke Lonneker nog gegevens over het interieur van het schooltje. Zo werd er geklaagd over het gebrek aan licht. In het kleine vertrekje van enkele vierkante meters stonden de zitbanken zonder leuning tegen de wanden. De kinderen hielden lei en griffel op de knie, terwijl de meesterzetel tegen een van de wanden was geplaatst. In het midden van het vertrek was een stookgat.

Hier brandde het turfvuur, waarvoor de kinderen zelf de brandstof meebrachten. Er werd alleen 's-winters les gegeven, van St. Maarten tot Pasen, want meester had in de zomermaanden geen tijd voor de school, want dan moest hij op de boerderij werken.

Van 1830 dateert de verplichting, dat ook 's-zomers les moest worden gegeven en trekken de meeste 'boerenschoolmeesters' zich terug, zo ook hier in Lonneker.

Waar meester van de Mey is gebleven is niet bekend. Wel heeft er in de Lonnekerberg, achter H. Veldhuis, een boerderijtje gestaan van Van de Mey.

 Maar nu weer: 't Spölmink. In 1837 trouwt een Willem Gerridzen uit Ochtrup (Dld), die op het erve Spölmink als boerenenknecht werkte, met Geertruid Spölmink. Vanaf die tijd woont Gerridzen op het Spölmink. Willem wordt opgevolgd door zijn zoon Frederik, geboren in 1840.

Daarna volgt Bernard van 1866 en de laatste bewoner, die in 1903 wordt geboren, Herman Gerridzen stopt met het boerenbedrijf. In 1852 is er een proces gevoerd met de Demmer over het afsluiten en dempen van een grote beek, waardoor de gronden van het Spölmink (huidige Scholten Reimerstraat en Ter Meulenplantsoen) met wateroverlast te kampen hadden.

In 1860 begint Frederik Gerridzen met een Tigchelwerk of steenbakkerij. Achter de huidige boerderijschuur was een veldoven en langs de Voortsweg stonden de droogloodsen.

De plek waar nu de ijsbaan is (vroeger Spölminks kleigat) heette toen nog: Spölminkskaamp. Zo'n veldoven werd met schadden en turf, later met kolen gestookte, maar toen deze brandstof in de Eerste Wereldoorlog steeds schaarser werd, werd met het tigchelwerk als nevenverdienste gestopt.

In het Rijksarchief te Oldenzaal bevindt zich een zogenaamde Spaanse ligger.

 

De tekst ervan die hieronder volgt (de vertaalde versie) is vermoedelijk opgesteld in 1554 onder Keizer Karel V, de spaanse vorst die toen Heer was over de Nederlanden. Het is een soort inventarisatie van de landerijen die tot het erve Spölmink behoorden. Deze inventarisatie was nodig voor de 'belasting' die toen in nature moest worden betaald.

 

Hier worden de landerijen die tot Zijne Majesteits Erve Spelminck behoren beschreven.

Het grote 'bakenstuk', waar toendertijd het baken voor het paasvuur werd opgesteld, gelegen op de Demmerskamp. De oppervlakte wordt aangegeven door de hoeveelheid zaaigoed; twee schepel rogge. Nog een klein bakenstuk goed voor drie spint (spint + 5 kop of 1/20 hl.) rogge.

De 'Aanwende' lag op de Lonneker es.  

'Spölminks Kamp' een hoog stuk bouwland langs de heg die het kerkepad begrensde. Nu ongeveer de Lonneker ijsbaan.
Het 'Middelste stuk' op de Lonneker Es.

'De Woeste Bree' een gedeelte van bovengenoemde es, goed voor één mud rogge

 

De 'Aarmen-es' in de Lonneker es. Vermoedelijk nu één van de sportvelden op 't Spölmink.

'Het lange stuk', ook op genoemde es.

 

'Stegenkämpke', gelegen in de richting van de Stegenkampweg.

 

Nog een klein 'kämpke' gelgen bij het huis, tegen het eerder genoemde Spölminkskamp aan.  

In 'De Moat', achter de Lonneker es.

 

'n Gaorn, bestemd voor lijnzaad dat gebruikt werd voor spijsolie en olie voor verlichting.

 

Het kleine stukje hooiland bracht jaarlijks twee 'voor' d.i. wagenvrachten hooi op.

 

Bij dit erve behoorde geen weidegrond behalve dan de grasstroken langs de akkers, waar de koeien op graasden en verder de gemeenschappelijk heide. Bedoeld zijn de vele maten die als marke bezit rond het dorp lagen en waar buurmans vee ook graasde.

 

'Aekeren ' was een recht van gewaarde markeboeren om varkens los te laten lopen in de bossen op zoek naar eikels en beukenootjes. Ook was er een kleine boomgaard of appelhof voor het huis met zo'n dertig tot veertig bomen.

De plichten die op dit erve rusten; de tienden grof (koren) en smal (peulvruchten) d.i. tien procent van de opbrengst ging naar Roelof van Scheven, wonend op den Borgh van Enschede. (Later van Loen vgl. Van Loenshof).

Tenslotte worden de bewoners vermeld. Zij zijn hofhorig dwz onderdanigheid verschuldigd aan Zijne keizerlijke majesteit. Dan volgen de namen van het echtpaar JOHAN en FENNE en hun vier kinderen drie jongens en een meisje GERDT, WYLHEM, HYNRYCK, GESE. 

Dit was de geschiedenis van een van Lonnekers erven. 

Herman Engbers

 

Uit :Op en um'n Bölt nr. 86 en 87 november 1975

Share our website